PRO
JUSTITIA
Rol No 7577
Parket No: 67
Terechtzitting van den 4 februari 1896
In Naam der
Koningin!
De arrondissements-rechtbank te
's Hertogenbosch, tweede kamer,
in de zaak
van den Officier
van Justitie, eischer bij
dagvaarding van
den 17 januari 1896
TEGEN |
Cornelis Huijbregts
30 jaar, arbeider, geboren te Hilvarenbeek,
wonende te Moergestel
Beklaagd van: Op 1
januari 1896 te Moergestel Waltherus van Dijk te hebben mishandeld,
door hem moedwillig met een mes althans scherp voorwerp over den rug
te snijden en te verwonden.
Gehoord den Officier van Justitie in zijn requisitoir, strekkende
dat het der Rechtbank behage, de beklaagde schuldig te verklaren aan
het bij dagvaardiging ten laste gelegde en te veroordeelen tot een
gevanenisstraf van drie maanden en in de kosten, zoo noodig
invorderbaar bij lijfsdwang, den tijde van 8 dagen niuet te boven
gaande.
Gezien het
proces-verbaal der terechtzitting van den 28 januari 1896 en de
verdere stukken van het geding.
Nadat ieder Rechter zijn gevoelen geuit heeft volgens de wet.
Overwegende dat de navolgende ter terechtzitting onder eede gehoorde
getuige ieder voor zich hebben verklaard:
W van Dijk: dat hij waarnam dat hij, terwijl hij op
tijd en plaats in de dagvaarding omschreven met getuige Wolfs
worstelend op den grond lag plotseling met een scherp voorwerp over
den schouder gesneden werd: dat hij thuis gekomen
in den spiegel zag, dat hij eene snijwond in den rug had, dat de ter
terechtzitting aanwezige kleeren hem toebehooren,
dat hij ze ter gelegenheid voorschreven aanhad en dat hij na de
voorbedoelde vechtpartij bemerkte dat er tal van sneden in waren die
er voor dien niet in waren.
Fr van Dijk: dat hij waarnam dat, terwijl op tijd en
plaats in de dagvaarding omschreven de voorgaande getuige met
getuige Wolfs lag te worstelen, de beklaagden met een klein voorwerp
in de hand op den getuige aanliep: dat onmiddelijk daarop die
getuige onderscheidene sneden in zijn kleren had terwijl hem later
bleek dat een dier snede tot op den rug was doorgedrongen en daar
eene bloedende wond veroorzaakt had.
W van Dijk: gelijk aan den voorgaande getuige Martinus Wolfs: dat
hij op tijd en plaats in de dagvaarding omschreven met den eerste
getuige gevochten heeft dat de beklaagde daartoen bij kwam en hem na
afloop zeide"ik heb hem araf gesneden!"
Overwegende dat door de in onderling verband en samenhang geschouwde
aanwijzingen voortvloeiende uit en
bewezen door den voorgerelateerde getuigenverklaringen het wettelijk
en overtuigend bewijs der aanklacht, zijnde het misdrijf
van art 300 Wetboek van Strafrechtalsmede van des beklaagde schuld
daaraan is geleverd: dat toch uit diezelfde bewijsmiddelen in het
bijzonder uit de verklaring van ** laatsten getuige blijkt dat
beklaagde het opzet had om lichamelijk letsel toe te brengen. Recht
doende in Naam der Koningin ! verklaart den beklaagde schuldig aan
mishandeling.
VEROORDEELT de schuldig verklaarde tot eene gevangenisstraf van drie
maanden en in de kosten van het rechtsgeding, zoo noodig
invorderbaar bij lijfsdwang, waarvoor hij niet langer dan een dag in
gijzeling zal mogen worden gehouden.
Beveelt dat de als stukken van overtuiging in judicio aanwezige
kleeren, na verloop van den dagen, nadat dit vonnis in staat van
gewijsde zal zijn gegaan, zullen worden teruggegeven aan den getuige
W van Dijk bij wien ze zijn inbeslag genomen.
|