Cornelius
Joannes Huybregts, geboren in Retie op 8 oktober 1861 en
zijn vrouw Anna Catharina Vanherck, geboren in Retie op 27
februari 1860, waren landbouwers op den Brand. Ze hadden zes
kinderen:
Joanna Maria (juli 1888) Maria
Anna Elisabeth
(januari 1893),
Jan Baptist (oktober 1896) Julianus Joannes
(30 oktober 1896)
Jan Domien (november 1901) en Jan Karel
(augustus 1903) Juul deed zijn lagere school in Retie. De
auteur van zijn levenswerk, Gust van Woensel, weet te
vertellen dat Juul in de grote vakantie van 1910 bij zijn
vader Van Woensel Franse les volgde "met het oog op zijn
aanstaande vertrek naar Hoogstraten". Juul begon zijn
humaniora in het klein seminarie maar zette die later voort
bij de jezuïeten in Turnhout, want "het gezin van Pietes
Kees zijn vader was intussen naar Oosthoven bij Turnhout
verhuisd"
Omdat Juul missionaris wilde worden, trad hij in het
klooster bij de paters van Scheut. Daar werd hij op 23
september 1923 priestergewijd. Ongeveer een jaar later, op 2
september 1924, vertrok hij naar Kongo. "Voor zijn vertrek
gaven de studenten voor hem een toneelvoorstelling en de
Juul hield een toespraak. De slotreden was kort en bondig:
"Allee mensen, tot in het vagevuur".
De eerste maanden
verbleef Juul in de hoofdplaats van de Mayombe, in Kangu,
zoals alle nieuwelingen bij de scheutisten om er door
ervaren missionarissen ingewijd te worden in de Afrikaanse
gewoontes en culturen om er de inheemse talen te bestuderen.
Daarna werd hij ingeschakeld in de missiepost van Vaku. Op
zo'n centrale missiepost waren in die tijd verschillende
paters die elk een bepaalde taak hadden die gedetailleerd
beschreven was. Er was een pastoor die de algemene leiding
had. Er was een pater die verantwoordelijk was voor de
school, een bulapater die verantwoordelijk was voor de
pastoraal in het gebied rond de missiepost, een of twee
"broussepaters" (reispaters) voor de meer afgelegen dorpen,
en meestal ook een beroerder die zorgde voor de bouwwerken
en onderhoud van het rollend materiaal. Na enkele jaren werd
Juul benoemd in de hoofdplaats van de Mayombe (een deel van
de Bakongo), in Kangu. Daar waren grote cacao- en palmnoten
plantages en in deze koloniale tijd bestond er een zeer
goede verstandhouding tussen de missiepost en de
handelscompagnies. Maar Kangu was ook het onderwijscentrum
van de streek. De zusters zorgden voor de meisjesscholen en
de paters voor de lagere en de secundaire jongensscholen.
Pater Juul werd daar als leerkracht meerderenkeren
vrijgesteld om duizenden jonge schoolkinderen vertrouwd te
maken met de biecht.
Dagen aan een stuk moest hij luisteren naar pekelzonde als
"ik heb gebabbeld in de klas"of "ik heb mij in mijn blootje
in de rivier gewassen". Het echte pastorale werk begon voor
Juul toen hij werd overgeplaatst naar Kuimba: catechumenaat
voor volwassenen, huwelijksvoorbereiding, trouwen en
dopen..Het gebied waarin hij werkte was bijna zo groot als
een provincie in België.
Juul werkte twaalf jaar met veel
toewijding in de Mayombe en kwam er ook in contact met
Joseph Kasavubu. Maar spijtig genoeg moest hij om
gezondheidsredenen terug naar België komen. "Dat was hard
voor de vurige missionaris die hij was", schrijft Gust Van
Woensel.
Juul bleef niet bij de pakken zitten. Hij stelde
zich ten dienste van het aartsbisdom Mechelen en in 1938
werd hij onderpastoor in Sterrebeek. "Een 12 tal jaren
konden de mensen daar zijn goedheid, zijn vriendelijkheid en
toewijding ondervinden' . In het begin van de jaren '50 werd
Juul pastoor in Relegem. Ook daar was hij graag gezien. Maar
zijn gezondheid bleef hem parten spelen. Na een goede acht
jaar "ging hij erg sukkelen met een kwaal die hem dwong
ontslag te nemen". Waar moest hij nu naartoe? "ln Scheut
hadden ze hem gezegd: 'Juul, als ge niet weet wor naartoe,
bij ons zíjt ge welkom.' Dat heeft hij erg gewaardeerd. Maar
hij ging ten slotte naar Westerlo op het kasteel van
juffrouw Jeanne cle Merode." ln die tijd was het kasteel,
dat nu dienst doet als gemeentehuis, een rustoord voor
priesters. De laatste jaren van zijn leven bracht Juul door
in het St.-Barabara-rusthuis van Herselt. "Ook daar hebben
heel wat confraters kunnen genieten van zijn gedienstigheid
en vriendelijkheid", schrijft Gust Van Woensel. "Ik herinner
me o.m. zijn toewijding om voor een confrater, die niet meer
lezen kon vanwege vergevorderde blindheid, langspeelplaten
op- en af te zetten met eënregistreercle boeken." |
Anna
Bertels vertelde dat Juul graag naar uitvaarten ging van
familieleden en confraters, niet alleen uit respect voor de
overledene, maar ook om later aan de koffietafel te genieten
van het samenzijn en herinneringen op te halen aan vroeger.
"Die dagen maakte hij zo Iang mogelijk door deze of gene van
de familie nog eens te bezoeken, en zo wat langer samen te
zijn. Er was altijd wel een goeie ziel te vinden die hem
terug naar het rusthuis bracht. Het was een eer om hem de
dienst te bewijzen", aldus Anna.
Juul overleed in het rusthuis op 6 januari 1974, het feest
van Driekoningen. Hij was toen 77 jaar. Om hem te typeren,
verwijst Gust Van Woensel naar zijn doodsprentje:
"Missionarissen verleren het dienen niet. Zij houden niet op
in diendende liefde beschikbaar te zijn. Onwankelbaar in
zijn Godsvertrouwen, eenvoudig en rechtschapen in zijn
omgang was hij met zijn levendig temperament de vriend van
iedereen. En de auteur besluit: "Van Jacobus de Minderen.
broer des heren schreef Ignatius van Anticochie dat, wie hem
gekend hadden, beweerden dat hij op Jezus geleek gelijk twee
druppels water. Dat zou ik van de Juul niet durven zeggen,
maar hij had toch veel van Hem weg".
|
|